De Kort Van Schaik.

Samen Wonen

essay in Jaarboek Architectuur in Nederland 2016/17

tekst: Robert-Jan de Kort


In de economische hoogtijdagen van de laatste decennia ontwierpen Nederlandse architecten volumineuze woongebouwen in opdracht van grote woningcorporaties en projectontwikkelaars. Het leidde, met projecten als The Whale (2000, Frits van Dongen) en de Silodam (2003, MVRDV), tot een woningbouwproductie waarmee de Nederlandse architectuur zichzelf, mede via het Jaarboek Architectuur, internationaal op de kaart zette.
Het instorten van de woningbouwmarkt als gevolg van de economische crisis in 2008 leidde een nieuw tijdperk in: de woonconsument was nu aan zet om de regie over zijn toekomstige woning in handen te nemen en tegen een schappelijke prijs zijn droomhuis te realiseren. Onder de inzendingen voor deze editie van het Jaarboek bevond zich een aantal projecten die deze omslag belichamen. Het betreft vooral woongebouwen die geïnitieerd zijn door of ontworpen in nauwe samenwerking met de toekomstige bewoners en daardoor onder de noemer gemeenschappelijke woongebouwen te vatten zijn. Deze projecten konden op grote interesse van de redactie rekenen.
In een stilgevallen markt vormen deze woongebouwen een reddingsboei voor architecten, kleine ontwikkelaars en bouwers. Het laten ontstaan van dergelijke bottom-up woongebouwen is de afgelopen jaren op verschillende manieren vanaf overheidsniveau gestimuleerd. Gemeenten lieten bijvoorbeeld de teugels vieren ten aanzien van het stellen van regels en voorwaarden bij gebiedsontwikkeling, zoals in Almere Oosterwold, een agrarisch gebied tussen Almere en Zeewolde dat momenteel transformeert in een woon- en werkgebied en waar de toekomstige bewoners zelf verantwoordelijk zijn voor de aanleg van de volledige woonomgeving. Bureau SLA en ZakenMaker ontwierpen hier voor een vriendengroep een woongebouw dat in dit Jaarboek is opgenomen.
Ook kon het zijn dat de gemeente haar kaderstellende rol beperkte tot een enkel kwalitatief aspect. In Amsterdam-Noord leidde dit tot de zogenoemde Duurzaamheidstender Buiksloterham, waarbij energieprestatie bepalendwas bij de bieding op de grondpositie. Het ontwerp voor woongebouw Docklands van Marcel Lok kwam bij deze procedure als een van de winnaars uit de bus.
Transformatie werd eveneens gezien als mogelijkheid. Dit gebeurde bijvoorbeeld met het voormalig fabriekscomplexaan de Weesperzijde in Amsterdam, dat door de gemeente werd afgestoten en vervolgens door Hund Falk en Fact Architects tot woongebouw is getransformeerd.
Deze woongebouwen hebben hun selectie voor het Jaarboek te danken aan de mate waarin ze exemplarisch zijn voor de crisisperiode waarin ze tot stand zijn gekomen en de wijze waarop zowel de individuele als de collectieve aspecten in balans zijn gebracht door uitgesproken architectonisch ontwerp. In elk project hebben de bewoners de regie over de invulling van hun eigen woning in eigen hand gehad. Daarnaast was de gemeenschappelijkheid van de woongebouwen te ervaren door een zorgvuldige vormgeving van elementen als de entree, de ontsluitingsgangen en gemeenschappelijke (buiten)ruimtes. Meest kenmerkend is de aanwezigheid van een royale gezamenlijke tuin of collectief (dak)terras in de projecten. Het slagen van de collectieve onderdelen blijkt niet vanzelfsprekend, omdat deze elementen extra aandacht, ontwerpwerk en bovenal geld kosten. Het zijn daarom met name deze elementen die de redactie ziet als verworvenheid van dit type woongebouw. Nu de woningbouwmarkt weer aantrekt, is het van belang om eens goed naar deze woongebouwen te kijken en de vraag te stellen of de verworvenheden ervan kunnen beklijven in de huidige woningbouwpraktijk.


Pionieren in de polder


Aan de rand van een Almeerse polder staat een langgerekt woongebouw. De weg ernaartoe is tot heden onverhard en het dragen van stevige laarzen is aan te raden. Het uit staal en glas opgetrokken gebouw ligt een meter verhoogd ten opzichte van het maaiveld. Negen gezinnen kozen gezamenlijk voor het bestaan als pionier en wonen hier sinds kort naast elkaar. Om te wennen aan de pracht én de ontberingen van de polder leefden enkelebewoners al tijdens de bouw in ronde nomadententen, zogenoemde joerten, op hun kavel.
Initiatiefnemer van het project is beeldend kunstenaar en geboren Almerenaar Frode Bolhuis. Toen de gemeente Almere startte met het uitgeven van grond in Oosterwold, diende de mogelijkheid zich aan om voor een lage prijs een aanzienlijk stuk grond te kopen. Voorwaarde was dat de toekomstige bewoners van het gebied zelf alle voorzieningen, van riolering tot straatverharding, zouden aanleggen. Bolhuis had aanvankelijk het plan voor 160.000 euro een enkele woning op de kavel te bouwen, maar al snel bleek er in de eigen vriendenkring meer animo voor dit ‘Wilde Wonen’ te zijn. Zo ontstond het idee een gezamenlijk woongebouw te ontwikkelen. Hoewel er meer geïnteresseerden waren, besloot Bolhuis het aantal vast te stellen op negen; een aantal waarbij je nog van een homogene groep kan spreken.
Voor het ontwerp zocht Bolhuis contact met Peter van Assche (bureau SLA) en Mathijs Cremers (ZakenMaker), twee bevriende architecten. Zijn vraag evolueerde van: Kan ik voor 160.000 euro een huis bouwen? tot: Kan ik voor negenmaal 160.000 euro een gebouw voor negen gezinnen bouwen, grondprijs, BTW, leges en architectenhonorarium erbij inbegrepen? Het antwoord van de architecten luidde volmondig: Onmogelijk! Toch gingen ze aan de slag. In eerste instantie voor eigen risico. Pas als de bewoners hun hypotheken rond zouden hebben, kwam er een honorarium beschikbaar. Hiervoor was een bouwvergunning nodig en juist dit ambtelijke proces duurde vanwege het pionierskarakter erg lang.
Het zeer beperkte budget was enkel toereikend voor een cascogebouw. De architecten ontwierpen een lange, rechte strook geschakelde woningen. Dit was economisch de meest logische vorm en tevens paste deze architectonisch goed in het polderlandschap met zijn lange lijnen en uitgestrekte horizon. De honderd meter lange balk vormde het casco dat door alle bewoners vervolgens zelf is ingevuld. De uiteindelijke plattegrond van het woongebouw laat dan ook een grote diversiteit van indelingen zien. Meerdere bewoners realiseerden binnen hun woning ook bedrijfsruimte aan huis. Om de diversiteit van de woningen op een eenduidige wijze in de gevel zichtbaar te maken, kregen alle bewoners negen ramen en deuren, die ze afhankelijk van hun woningindeling in de volledig beglaasde gevel konden plaatsen.
Het idee van gezamenlijk in de polder wonen, vond zijn weg naar het ontwerp door aan beide zijden van het gebouw aaneengesloten veranda’s te situeren. Deze maken het mogelijk om van de ene naar de andere woning te lopen. De houten luifels bieden beschutting en benadrukken de lengte van het gebouw. Door het gebouw aan de straat te situeren, bleef erachter een groot veld vrij dat door alle bewoners wordt gedeeld. Hier gaan ze een groentetuin en boomgaard aanleggen. Om de gezamenlijke ontwikkeling ervan te garanderen, beperkt de kadastrale scheiding zich tot de woningen. Het veld is volledig gemeenschappelijk en kan daardoor nooit door een bewoner worden geclaimd of afgezet. Het typeert Bolhuis’ ambitie om de gemeenschappelijkheid – met de bescheiden middelen die voorhanden waren – te verankeren in de opzet van het gehele project.


In een oude jas


Het contrast van de Almeerse polder naar een statige Amsterdamse stadswijk kan niet groter. Toch ontstond er binnen de muren van een voormalige verbandmiddelenfabriek een op gelijke leest geschoeid woonproject. Boven op de monumentalevoorzijde van de voormalige directeurswoning aan de Weesperzijde is een in staal en glas gevat dakvolume gezet. Dit expliciete nieuwe element is vanaf de buitenzijde het zichtbaarste onderdeel van de transformatie die het pand en vier aangrenzende panden zijn ondergaan. Het complex, dat tot voor kort in gebruik was als hoofdkantoor van de brandweer, huist nu unieke 23 woningen. Dit woonproject, gedoopt W99, werd geïnitieerd door projectontwikkelaar Lingotto en de architectectenbureaus Hund Falk en Fact Architects. Hund Falk werkte eerder in opdracht van Lingotto aan een ontwerp voor gezamenlijke woongebouwen in drie oude scholen. Het oude fabriekscomplex hadden ze al eens bestudeerd als mogelijke locatie voor een klein wooncollectief, maar het bleek hiervoor te groot. Toen de gemeente Amsterdam de aanbesteding uitschreef voor herbestemming van de gebouwen vormde dat een aanleiding om opnieuw te bekijken wat het complex aan woonprogramma aankon. Door de introductie van het nieuwe dakvolume kon het worden opgedeeld in 23 woningen.
Onder voorwaarde dat 80 procent van de woningen al op voorhand was verkocht, wist Lingotto zeventien toekomstige bewoners aan het project te verbinden. De aantrekkingskracht van het project lag in de mogelijkheid om de woningen volledig naar eigen inzicht in te vullen. De verscheidenheidvan de bestaande gebouwen, variërend van de voormalige directeurswoning van het fabriekscomplex tot het moderne nieuwe dakvolume, zorgde automatisch voor ruimtelijke diversiteit in de casco woningen, die in omvang variëren van een studioappartement van 70 m2 tot een riante stadswoning van 220 m2.
De architecten vonden houvast in de bestaande structuur van trappenhuizen en gangen. Deze hebben voor Nederlandse begrippen royale afmetingen en het houtwerk van de trappen heeft een ingetogen elegantie. Door ze te handhaven werden het de karaktervolle gemeenschappelijke kaders. Dit bleek ook nodig als tegenhanger voor de vrijheid die de bewoners hadden bij het invullen van de woonruimtes. Elke woning is anders, doordat de meeste bewoners met eigen interieurarchitecten werkten. Typerend hiervoor is de per woning verschillende positionering van de binnentrap.Totdat de aannemer zijn werkzaamheden startte, waren Lingotto en de architecten de hoeders van de gemeenschappelijke elementen. Dit stokje werd overgedragen aan de nieuwe vereniging van eigenaars (vve). De ontwikkelaar en de architecten bleven hierbij optreden als raadgevers en al snel wist de vve het gemeenschappelijke belang te laten prevaleren boven individuele belangen. Om een eenheid in het gevelbeeld te bewaren werden voorstellen van bewoners om grotere openingen in de achtergevel te maken afgewezen. De achtergevel is als geheelgerenoveerd en er kwam een collectieve zonweringsinstallatie. Voor de afwerking van de gangen, waar de architecten karakteristieke lambriseringen voor hadden ontworpen, werd met het oog op toekomstig onderhoud gekozen voor hoogwaardige materialen. Voor de invulling van de gemeenschappelijke tuin op het dak van de parkeergarage maakten de bewoners zelf het ontwerp. In aanvulling op de eigen balkons zal deze tuin ongetwijfeld intensief gebruikt worden door de bewoners.


Solide basis


Op een hoek in het voormalig industriegebied Buiksloterham staat een ingetogen gebouw dat bestaat uit een strook laagbouw met op de kop een toren. Het gebouw is een van de winnaars van de in 2010 door de gemeente Amsterdam uitgeschreven Duurzaamheidstender Buiksloterham voor een energieneutraal woon- en werkgebouw. Architect Marcel Lok benaderde na het lezen van de aankondiging van deze tender bouwbedrijf Vink Bouw omsamen mee te doen. Lok kreeg veel vrijheid in het opzetten van het gebouw en stelde voor om duurzaamheid vooral als een kwalitatief gegeven te beschouwen. Hij stelde zich ten doel een gebouw te ontwerpen dat er over driehonderd jaar ook nog mooi bij staat. De beroemde Guinigi-toren in Lucca bood hierbij houvast. Al zevenhonderd jaar vormt deze toren een ijkpunt in de stad. Erbovenop bevindt zich een terras waar een aantal, inmiddels monumentale, bomen zorgen voor beschutting. Lok ontwierp ook een dakterras met bomen op het gebouw. Het werd het beeld van de inzending waarmee Lok en Vink Bouw een van de vijf winnaars werden van de Duurzaamheidstender. De hieruit voortvloeiende architectuuropdracht van Vink Bouw vormde het startpunt voor de oprichting van Loks eigen architectenbureau.
Een voornaam aspect van het ontwerp is de gemengde invulling van het gebouw. De gemeente schreef voor dat minimaal 20 procent van het programma diende te bestaan uit bedrijfsruimtes. Deze werden in de plint ondergebracht. De rest betreft woningen die gelijkmatig zijn verdeeld binnen de laagbouw en in grote verscheidenheid binnen het casco van de toren. De woningen die boven de bedrijfsruimten zijn gesitueerd, konden tevens middels trappen verbonden worden aan de werkruimtes. Hierdoor varieert de invulling van studio’s van 50 m2 tot woningen van 120 m2. De flexibiliteit die het ontwerp qua indeling had, kwam in eerste instantie niet voort vanuit dienstbaarheid naar de eerste bewoners, maar met het oog op mogelijke aanpassingen aan het casco in de toekomst. Het ontwerp bleek aantrekkelijk voor kopers en tijdens meerdere inloopavonden kon een plek in het gebouw worden gekocht. Vervolgens verwerkten Lok en Vinkbouw alle individuele wensen in de woningplattegronden. Het gebouw bevat nu 44 woningen die qua indeling allemaal van elkaar verschillen.
Van het initiatief tot de bouw trad Lok op als de ‘advocaat van het gebouw’ en behartigde hij de belangen van de door hemzelf in het ontwerp verankerde gemeenschappelijke ruimtes zoals dakterras met de bomen, maar ook de entrees en de opvallend brede trap die leidt van het straatniveau naar het gezamenlijke terras boven op de parkeergarage. Voor de invulling van dit terras droeg een van de toekomstige bewoners plantenbakken aan die door Lok in het ontwerp zijn geïntegreerd en beschutte, uitnodigende plekken vormen.


De succesformule


Hoe verschillend de drie projecten ook ogen, ze hebben door de omstandigheden waaruit ze zijn voortgekomen en qua opzet een sterke verwantschap met elkaar. Te beginnen bij de tot de verbeelding sprekende contexten, die elk een op maat gesneden architectonische invulling behoefden. Van de ongerepte polder met zijn klei en meedogenloze wind tot het historische gebouwencomplex in de stad en het voormalige industriegebied dat volop in ontwikkeling is.
Aan de ontwikkeling van de woongebouwen ging een richtinggevende en kaderstellende rol van de gemeenten vooraf. Met het beschikbaar maken van een groot stuk land voor ‘wilde stedenbouw’ wakkerde de gemeente Almere bij Frode Bolhuis een pioniersambitie aan.
In Amsterdam liet de gemeente bij de ontwikkeling van de Buiksloterham de focus op het hoogste bod los en zette in op het aspect duurzaamheid.
Aan de basis van elk project stond amper een handvol initiërende personen, waarbij sprake was van positieve bestaande relaties. Vertrouwen vormde hiermee het fundament onder de projecten. Dit was nodig, omdat alle partijen financiële risico’s namen. Door het stilvallen van een groot deel van de markt moesten de partijen wel een manier vinden om in beweging te blijven.
Bij alle projecten was er vanaf het begin sprake van de nauwe betrokkenheid van een architect, bij Docklands was deze zelfs de initiërende partij. De architecten hebben met beperkte middelen in elk van de projecten gezorgd voor een sterke gemeenschappelijke architectuur met vormgegeven collectieve (buiten)ruimtes. Met het losknippen van woning- en gebouwontwerp is dit meer dan ooit het domein waar de architect van het gebouw het verschil kan maken.
In het vroegste stadium werden al toekomstige bewoners betrokken bij de projecten. Deze vormden van tevoren meestal geen groep, maar kwamen af op de aantrekkelijke mogelijkheden van de gebouwen ten aanzien van het realiseren van een unieke woning voor een relatief lage prijs. Door de vroege betrokkenheid ontstond er al tijdens het ontwikkelproces een groepsband. In Almere was deze band er al, omdat het een vriendengroep betrof. Meest formeel werd deze aan de Weesperzijde, omdat de bewoners voor de start van de bouw al als vereniging van eigenaars gezamenlijk moesten optreden en nog belangrijke beslissingen moesten maken over de gemeenschappelijke ruimtes, zoals de gangen, de vormgeving van de achtergevels en de daktuin.
De projecten kenden een redelijk lange looptijd. W99 werd in twee jaar tijd gerealiseerd. Beide andere projecten hadden met drie en zes jaar een langere aanloop, waardoor de periode dat toekomstige bewoners hun buren konden leren kennen ook ruimer was. In Almere werd de vertraging veroorzaakt door procedurele strubbelingen. Ondanks de door de gemeente geboden vrijheid bleek het toch lastig om het project vergund te krijgen. Dit leidde bij de pioniers wel tot nauwere verwantschap: ellende schept een band.
Tot slot hadden de gemeenschappelijke elementen sterke pleitbezorgers. In eerste instantie was dit nooit de toekomstige bewonersgroep zelf. In Almere was Frode Bolhuis als initiator degene die samen met de architecten de gemeenschappelijkheid in het project verankerde. Onder meer door te voorkomen dat de kavel kadastraal werd verdeeld onder de bewoners.
Aan de Weesperzijde trokken ontwikkelaar en architecten samen op om het gebouw voldoende gemeenschappelijkheid te geven. Bijzonderheid was dat hier in het proces het stokje formeel werd overgedragen aan de bewoners, die deze verantwoordelijkheid vervolgens goed oppakten.
In de Buiksloterham was het de architect die vanuit een eigen visie op duurzaamheid vooral een tijdloos gebouw heeft willen maken, waarbij hij het als zijn taak zag om alle gemeenschappelijke elementen zo goed mogelijk vorm te geven. Binnen het krachtenspel van het financieel belang van de aannemer en eigenbelang van de bewoners heeft Lok het belang van het gebouw vooropgeplaatst en tot en met de realisatie overeind weten te houden.


Huidige praktijk


Je zou kunnen stellen dat de crisis bij alle betrokkenen het beste naar boven heeft gehaald. Deels uit idealisme, deels uit economische noodzaak. Inmiddels stijgen de huizenprijzen en daarmee de investeringen in woningbouw alweer aanzienlijk. Nu blijkt dat meer mensen dan ooit in de stad willen wonen en er een grote opgave ligt voor het ontwikkelen van nieuwe gezinswoningen en woningen voor alleenstaanden, is het gemeenschappelijke woongebouw een aangewezen type om deze opgave handen en voeten te bieden. Het is daarom niet alleen wenselijk, maar ook cruciaal dat de positieve ervaringen hun weg vinden naar de huidige praktijk en bovendien worden opgeschaald.
Het laatste blijkt echter geen vanzelfsprekendheid. Zo is het voor Lingotto, ondanks dat er zich bij de ontwikkelaar veel mensen aanmeldden voor gemeenschappelijke woongebouwen, lastig om nieuwe locaties te verwerven. Op de lijst mogelijke klanten staan inmiddels meer dan drieduizend namen, maar het model van de gemeente Amsterdam, waar de meeste locaties vergeven worden aan de hand van loting, werkt tegen. Als dit niet verandert, kan de ontwikkelaar een proces zoals bij W99 niet tot een standaard maken en verder ontwikkelen.
Het woongebouw in Almere bleek als type wel voor herhaling vatbaar. Doordat in Almere alle procedurele moeilijkheden al een keer waren doorlopen, was het nu mogelijk om het project in exact dezelfde vorm te herhalen op een nabijgelegen kavel. De geïnteresseerden kwamen wederom uit Bolhuis’ vrienden- en kennissenkring en de ontwikkeltijd was nu minimaal. Wel stegen als gevolg van een aantrekkende markt de bouwkosten naar 190.000 euro, maar dit is nog altijd verbluffend laag. Het tweede gebouw is al bijna gereed. De nieuwe ontwikkeling zorgde ervoor dat Bolhuis en de architecten hun leergeld uit het eerste proces min of meer hebben terugverdiend. Voor de ontwikkeling van meer gebouwen gaan ze nu op zoek naar nieuwe locaties. Daarbij dienen zich ook andere gemeenten aan. Het is een hoopvolle ontwikkeling.
Marcel Lok wist de kwaliteiten van Docklands te herhalen in een nieuw en groter project. De werkwijze van Docklands met het bouwbedrijfals de ontwikkelende partij is inmiddels de nieuwe standaard geworden in Nederland. Lok kon zijn ervaring daarmee uitbouwen en benaderde bouwbedrijf Heijmans voor de aanbesteding van de Spaarndammerschoollocatie in Amsterdam. De gemeente zette hier, net als in de Buiksloterham, de toon door kwalitatieve kaders te stellen. Het project diende een mix van woningen, inclusief sociale woningbouw, te bevatten. In samenwerking met architectenbureau Korth Tielens werd een ontwerp gemaakt dat beheerst is ingepast in het stedelijk weefsel en waar een semi-publieke binnenhof en tuin de overgang tussen straat en woning maken. De woningen zijn door de toekomstige bewoners flexibel in te delen en weer werden duurzame technieken onzichtbaar geïntegreerd. Het project, met de architecten als sterke pleitbezorgers van gemeenschappelijkheid en het bouwbedrijf als ontwikkelaar, vormt een exponent van een nieuw hoofdstuk in de lange traditie van de Nederlandse woningbouw en vervult daarom nu al een sterke voorbeeldfunctie. Hier ontstaat, met een sterke echo uit de crisisjaren, een passende architectuur voor het samen wonen anno nu.