De Kort Van Schaik.



Upcycling architectuur

essay in Jaarboek Architectuur in Nederland 2017/18
foto: Delfino Sisto Legnani en Marco Cappelletti courtesey OMA

tekst: Robert-Jan de Kort


Een samenspel van materiaal en ruimte. Veel puristischer kun je architectuur waarschijnlijk niet vatten. In een wereld waar materiaal en ruimte steeds schaarser worden, dient de omgang ermee radicaal te veranderen. Wat betekent dit voor de architectuurpraktijk? Een afgedankt tropisch zwemparadijs en een ministeriegebouw wijzen de weg.

Waar Nederland jarenlang een woestijn was als het ging om bouwopdrachten, wordt nu weer actief gezocht naar architecten voor het maken van nieuwe plannen. Door de gunstige vooruitzichten wil iedereen bouwen, liefst veel en snel. Architectenbureaus ontwerpen zich een slag in de rondte en groeien als kool. Er doet zich wel een probleem voor: het aanbod van bouwmaterialen is beperkt. Voor bijvoorbeeld funderingspalen gelden lange levertijden. Het leidt direct tot spanning bij opdrachtgevers.
Het in 2015 gesloten Klimaatakkoord van Parijs heeft geleid tot een toenemende aandacht voor hergebruik van materiaal in bouwprojecten. Sinds het akkoord zijn er bindende doelstellingen om Nederland te verduurzamen. Het aanwenden van hernieuwbare energiebronnen, en het terugdringen van afvalproductie en de CO2-uitstoot zijn daarbij belangrijke aspecten. Het sluiten van kringlopen wordt momenteel gezien als de manier om de doelen te bereiken. Van een lineaire economie, waarin materiaal eindigt als afval, moet Nederland hervormen naar een circulaire economie, waarin materiaal keer op keer kan worden hergebruikt. De bouwsector speelt hierin een belangrijke rol. Als grootverbruiker van grondstoffen en energie, en veroorzaker van 23 miljoen ton afval per jaar, en met een aandeel van 33 procent in de landelijke CO2-uitstoot zal het moeten hervormen om een bijdrage te kunnen leveren.
Ook ruimtelijk is er noodzaak tot bezinning. De aanstaande bouwopgave, voor 2030 moeten 900.000 nieuwe woningen gebouwd worden, en het voornemen om deze grotendeels binnen stedelijk gebied te realiseren, leiden tot een aanzienlijk hogere bebouwingsdichtheid van onze steden en een grotere druk op de sociale en culturele voorzieningen.
Voor zowel materiaal als ruimte geldt: veel meer dan voorheen zal moeten worden uitgegaan van hetgeen er al is als basis om op verder te bouwen. Welke impact heeft dit op de manier waarop nieuwe gebouwen worden ontworpen en gebouwd en bestaande gebouwen worden getransformeerd en hergebruikt?


Hergebruik van materiaal


Het roer moet om. Om te kunnen blijven beschikken over voldoende materiaal en tegelijk de hoeveelheid bouwafval te reduceren, zal veel meer dan voorheen een alternatieve stroom direct inzetbare bouwmaterialen aangewend moeten worden. Niet alleen materiaal afkomstig uit oude gebouwen, maar ook uit industrieën buiten de bouwsector waarin deze materialen worden verwerkt. Middels wat ingrepen aan te passen voor hun nieuwe bestemming en daarmee een tweede leven krijgend. Door dit proces te herhalen belanden er steeds minder materialen op de schroothoop.
Het Rotterdamse architectenbureau Superuse Studios werkt al meer dan twintig jaar op die manier. Met hun eigenzinnige visie op duurzaamheid bouwen oprichters Jan Jongert en Césare Peeren al hun projecten met hergebruikt restmateriaal. Zo transformeerden ze onder meer kabelhaspels tot gevelmateriaal voor een villa, windmolenwieken tot speeltoestellen en oude wasmachines tot een koffiebar. Om hun werkwijze overdraagbaar te maken, riepen ze meerdere platforms in het leven. Zo brengt bijvoorbeeld de online marktplaats Oogstkaart.nl een enorme verscheidenheid aan beschikbare afvalmaterialen uit diverse sectoren in kaart.
Ondanks de groeiende aandacht voor duurzaam bouwen bleven Jongert en Peeren jarenlang roependen in de woestijn. Reductie van energiegebruik was lange tijd de hoogste prioriteit. Inmiddels valt hun visie op bouwen en architectuur wel samen met de tijdsgeest en de nationale ambitie om Nederland tot een circulaire economie om te vormen. De focus op dit onderwerp heeft er al toe geleid dat opdrachtgevers hun projecten het label circulair willen aanmeten en bij de betrokken architecten aansturen op het slim hergebruik van afgedankte materialen. Zo ontwierpen bureau SLA met Overtreders W voor de laatste editie van de Dutch Design Week een paviljoen uit louter geleend materiaal, om het na die week allemaal weer – ongeschonden – retour te sturen. de Architekten Cie. realiseerde met Circl een circulair publiek paviljoen en vergadercentrum voor ABN AMRO. Architectenbureau Wessel van Geffen gebruikte de kennis en kunde van Superuse Studios en Oogstkaart.nl bij hun ontwerp voor een afvalbrengstation in Den Haag. De samenwerking leidde tot een gebouw met stalen gevelplaten afkomstig uit de vrachtauto-industrie. Voor al deze architecten betekenden deze ‘circulaire’ projecten een eerste stap richting slim hergebruik en daarmee treden ze in de voetsporen van Jongert en Peeren.


Hergebruik van ruimte


Jongert en Peeren zijn blij met de aandacht voor circulariteit, maar zijn vooralsnog sceptisch over de impact ervan op het vakgebied. ‘Echt circulair ontwerpen is zeldzaam’, stelde Peeren in de Volkskrant. ‘Het ontbreekt vaak aan een integrale visie over natuurlijke elementen, ligging, materiaalgebruik, lokaal beschikbare bronnen en programma. Die complexiteit moet door architecten tot een eenheid gemaakt worden.’ Daarmee maakt hij een belangrijk punt. Hij tilt de focus van circulair ontwerpen uit boven enkel hergebruik van materiaal en schaalt het op naar een focus op het hergebruiken van gebouwen en stedelijke omgevingen.
Reden temeer om ook renovatie- en transformatieprojecten vanuit hun circulaire potentie te beschouwen. Waar bijna geen circulair project zich expliciet richt op hergebruik van een bestaande ruimte of gebouw, daar worden de meeste transformatieprojecten door de betrokkenen niet met circulair ontwerpen geassocieerd. Dat is opmerkelijk, omdat met het hergebruiken van een bestaand gebouw immers veel minder materiaal gemoeid is dan met nieuwbouw. Aan de kritiek van Peeren kan dus worden toegevoegd dat het bij architecten van transformatieprojecten ontbreekt aan een bewustzijn over de circulaire potentie van hun werk.
Zelf geeft Superuse Studios het goede voorbeeld in het voormalige subtropisch zwemparadijs Tropicana in Rotterdam. Dat transformeerde het bureau tot bedrijfsverzamelgebouw, waarbij alle bedrijven werken met (afval)materiaal dat er al is. Het gebouw uit 1988 was afgeschreven na amper 25 jaar in bedrijf te zijn geweest en in feite verworden bouwkundig afval. Het was alleen nog niet gesloopt. Superuse Studios zag er evenwel een dankbaar transformatieobject in.
Het gebouw biedt een hele serie bijzondere ruimtes en een geweldig uitzicht op de Maas. Daarbij bewijst bar-restaurant Aloha, sinds 2014 gevestigd in het gebouw, dat veel mensen Tropicana, mede vanwege jeugdherinneringen, graag opnieuw bezoeken en de vervallen wildwaterbaan intrigerend vinden. Al snel kregen de circulaire activiteiten van paddenstoelenkweker RotterZwam, die in de kelder de koffieprut van Aloha als kunstmest gebruikte om de gekweekte paddenstoelen weer te verwerken in kroketten, landelijke bekendheid. Wegens hun circulaire activiteiten was het niet verwonderlijk dat beide ondernemingen in 2014 Superuse Studios als architect aantrokken toen de kans zich voordeed om het gebouw te kopen om het definitief verder te ontwikkelen tot testlocatie voor een circulaire economie. Met financiële hulp van iFund, een investeerder in duurzame projecten, slaagden ze hierin, waarna begonnen werd met het bouwen van een aantal kantoorruimtes in de vleugel van de voormalige nachtclub, hierbij gebruikmakend van bestaand materiaal. Het gebouw huisvest momenteel bijvoorbeeld een imker die compost gebruikt van organisch afval van RotterZwam en zijn bijenwas smelt met restwarmte van de bierbrouwerij. Deze was wordt weer gebruikt door een meubelmaker die meubels maakt van oude meerpalen.
Bij de verdere transformatie van Tropicana zal het oude gebouw stap voor stap worden ingevuld. Superuse Studios vat het dan ook op als gebiedsontwikkeling, en daarmee als een stuk van de stad. Vandaar de naam BlueCity, als verwijzing naar de visie van de Belgische duurzaamheidsgoeroe Gunter Pauli, die in zijn boek Blauwe economie uiteenzet dat het geloof in het kunnen sluiten van kringlopen niet alleen idealistisch is ingegeven, maar ook economische voordelen kan (en moet) opleveren.


Upcycling


Pauli’s invloed op verschillende tendensen binnen het duurzaamheidsdiscours is groot. Zo voedde hij in 1999 met de term ‘upcycling’ de cradle-to-cradle theorie van William McDonough en Michael Braungart en ook het slimme hergebruik van Superuse Studios. Pauli introduceerde het begrip upcycling om het recyclen van materiaal te nuanceren. Hergebruik kan namelijk leiden tot een product van lagere of van hogere kwaliteit dan het origineel; in het eerste geval is sprake van downcycling en in het laatste van upcycling. Zo leidt het recyclen van plastic meestal tot plastic van lage kwaliteit omdat er verschillende soorten bij verwerkt worden. Tevens kost dit proces veel energie. Dit is downcyclen.
Bij upcyclen draait het erom een product of object met zo min mogelijk bewerkingen een nieuwe functie te geven. Een goed voorbeeld hiervan is het hergebruik van stalen platen uit de auto-industrie als gevelpanelen voor het nieuwe afvalbrengstation in Den Haag. De platen moesten enkel nog thermisch verzinkt worden om aan hun nieuwe functie te voldoen en zijn kwalitatief beter dan de binnen het bouwbudget verkrijgbare nieuwe elementen. Het ideaal van upcycling is uiteindelijk dat er bij het vormgeven van nieuwe producten al rekening wordt gehouden met toekomstig hergebruik.
Wat in het kader van upcycling geldt voor een materiaal, zou ook voor ruimte, en daarmee architectuur, moeten gelden. Een definitie van upcycling van architectuur zou kunnen luiden: het hergebruik van een gebouw op een nieuwe manier zonder de architectonische kwaliteit ervan te verminderen. Vanuit deze definitie zou een gebouw van elke transformatie architectonisch beter moeten worden. Tevens zal er bij het ontwerpen al rekening gehouden moeten worden met transformatie in de toekomst.
Het lijkt voor de hand liggend, maar dat is het allerminst. Het raakt namelijk aan de eigenheid van een ontwerp en de ontwikkeling van architectuurpraktijk met zijn tendensen, modes, opvattingen en ego’s. Bovendien bestaan in de architectuurpraktijk nog altijd starre opvattingen over oud en nieuw. Afhankelijk van het cultureel-historische waardeoordeel wordt een oud gebouw ofwel afgedankt, ofwel als een bedreigde diersoort gekoesterd. Een nieuwe toevoeging wordt dan ofwel gezien als een beter alternatief voor het voorgaande, ofwel als schadelijk voor het hoger gewaardeerde originele gebouw.
Bij BlueCity is sprake van een afgedankt gebouw. Het upcyclen gebeurt er in kleine stappen. Het gebouw zal langzaam meetransformeren met het, naar verwachting, toenemende circulaire gebruik en de geïsoleerde ligging zal met het openen van de serre worden verbeterd. Alle positieve energie die het project omringt, straalt af op het door velen allang afgeschreven gebouw, waardoor elke aanpassing al snel als een verbetering zal worden gezien.
Veel gevoeliger ligt de transformatie, en de mogelijkheid van upcyclen, van gebouwen die een hoger aanzien genieten, zoals monumenten. Kenmerkend hiervoor is het veelgebezigde mantra in de monumentenzorg dat nieuwere toevoegingen aan monumenten duidelijk zichtbaar moeten zijn en daarmee een op zichzelf staand onderdeel worden van het monument. Een voorbeeld hiervan is de transformatie van Pakhuismeesteren in Rotterdam, waarbij twee verdiepingen aan het veemgebouw werden toegevoegd. Omhuld door een houten gevel en terugliggend ten opzichte van de oude dakrand, onderscheidt de opbouw zich duidelijk van het oude bakstenen pakhuis. De architectonische verbinding schuilt in de associatie met houten kratten die de dakopbouw oproept en die passend zijn bij de voormalige opslagfunctie van het gebouw.
Upcycling van architectuur vraagt architecten zo veel mogelijk vanuit de ruimtelijke potenties van een bestaand gebouw te denken en zo min mogelijk vanuit de reflex om er een eigentijds stempel op te drukken. In dat laatste schuilt immers het risico dat de transformatie, juist door de eigenheid ervan, niet toekomstbestendig blijkt.
Dit gebeurde bijvoorbeeld met het voormalige ministerie van Economische Zaken aan de Bezuidenhoutseweg in Den Haag. In 1994 voegde Hans Ruijssenaars een forse uitbreiding in een postmoderne hightech stijl toe aan het statige neoclassicistische gebouw uit 1917 van rijksbouwmeester Daniël Knuttel. Architectuurhistoricus Dirk Baalman prees in een artikel op ArchiNed de oorspronkelijke I-vormige plattegrond met aan weerszijden een tuin en in het hart een binnenhof. Met de transformatie ontstond er niet alleen een groot contrast tussen twee bouwstijlen, de twee paviljoens aan weerszijden van het gebouw en de extra bouwlagen veranderden het op het binnenlaten van daglicht gerichte gebouw tot een introvert gebouw. Baalman noemde het ontwerp van Ruijssenaars om die redeneen miskenning van de hoofdopzet van het gebouw. Dat maakt het project tot een voorbeeld van architectonisch downcyclen. Voldoende reden voor KAAN architecten om tijdens hun recente transformatie van het gebouw deze gehele inspanning, tot ongenoegen van Ruijssenaars, ongedaan te maken. KAAN kon zodoende voortbouwen op de oorspronkelijke kwaliteiten van het gebouw, maar niet zonder een gekrenkt ego en een aanzienlijke berg sloopafval.


Estafette


Een krachtig voorbeeld van het upcyclen van architectuur betreft een ander ministeriegebouw in Den Haag. Het ooit vernieuwende VROM-gebouw van architect Jan Hoogstad onderging naar ontwerp van OMA zijn eerste transformatie. Het kolossale kantoorgebouw, opgeleverd in 1992, werd gekenmerkt door vijf parallel geplaatste kantoorschijven met daartussen volledig beglaasde serres. Deze weerden het geluid van het naastgelegen Centraal Station en maakten het mogelijk dat de ambtenaren hun ramen inpandig konden openen. De open ruimte in de serres vormde een welkome afwisseling van de besloten kantoorvertrekken.
Het op deze schaal toepassen van serres was een primeur in Nederland en leverde architectuur op waar letterlijk veel lucht in zat. Het gebouw was, voornamelijk door zijn rigide structuur, gesloten karakter en matige aansluiting op de publieke ruimte niet onomstreden. De ligging tussen de Haagse binnenstad en het Centraal Station maakte dat het meerdere verkeersstromen in zich moest opnemen. Zowel voetgangers als een volledig tramviaduct doorkruisten het gebouw, waarbij de voetgangers het moesten doen met een weinig aantrekkelijke voetgangerspassage. De entree zat verstopt halverwege deze voetgangerstunnel.
Toen het Rijk in 2012 besloot om het gebouw te transformeren tot ‘flexibel rijkskantoor’ deed de kans zich voor om de potenties van het gebouw van Hoogstad door te ontwikkelen en de zwakkere aspecten te verbeteren. Het ontwerp van OMA opent het gebouw veel meer naar de stad. De smalle passage werd verbreed en verhoogd tot een publieke plaza. Een grote entreelobby en een café bevinden zich duidelijk zichtbaar aan weerszijden van de onderdoorgang.
Het gebouw wordt nu intensiever en voor meer doeleinden gebruikt. OMA benutte de ruimtelijke overmaat om extra programma, waaronder een vergadercentrum en conferentiezaal, toe te voegen. In de nog altijd overdadige overgebleven ruimte in de serres maakte OMA, door het toevoegen van zwarte trappartijen, meer verbindingen tussen de verdiepingen. Omdat de bezetting van het gebouw was verdubbeld van 3.000 naar 6.000 werkplekken, werd op een van de koppen van het gebouw een kantoorschijf uitgebreid tot de naastgelegen serre en voorzien van een volledige beglaasde gevels. Het interieur richt zich daardoor expliciet op de omgeving.
Ondanks de niet geringe impact van de ingrepen leiden deze niet tot een contrast tussen oud en nieuw, maar tot een vernieuwde omgeving waarin de nieuwe elementen als vanzelfsprekend onderdeel zijn geworden van het bestaande gebouw. Voor de transformatie diende 20 procent van het gebouw gesloopt te worden. Uiteindelijk belandden bijna alle verwijderde elementen, al dan niet in gerecyclede vorm, weer terug in het gebouw. Deze prestatie is te danken aan het Rijk, dat dit als belangrijk criterium in de opdrachtformulering zette en het consortium van BAM, ISS en OMA dwong om zorgvuldig met het sloopafval om te gaan.
Tot slot besloot OMA om architect Hoogstad, die eerder via een artikel in de Volkskrant zijn onvrede uitsprak over het feit dat hij door het Rijk aanvankelijk niet werd geconsulteerd over de aanstaande transformatie, al in de tenderfase bij de planvorming te betrekken. Zodoende kon Hoogstad bijdragen aan een beter begrip van de architectonische intenties van zijn ontwerp.
De transformatie van het voormalige ministerie van VROM is een schoolvoorbeeld van het upcyclen van architectuur. De toevoeging heeft een krachtige interactie met het bestaande gebouw, verbetert en verrijkt het en vormt een goede balans tussen oud en nieuw. De ingrepen zijn daarmee een wezenlijk onderdeel van de architectuur van het gebouw.


Opwaarts


Binnen de nationale ambitie om afval te voorkomen, is de focus op transformatie en de uitwerking ervan op de architectuur meer dan ooit relevant. Hergebruik voorkomt sloop, en daarmee afval, en geeft gebouwen de kans om architectonisch te evolueren. Met transformatie ontstaat er steeds een kans om een gebouw tot een betere omgeving voor de maatschappij te maken en daarmee de emotionele band tussen het gebouw en zijn gebruikers te vergroten. Christoph Grafe schrijft in zijn vlugschrift ‘Duurzaam is dierbaar’ dat gebouwen waarmee we ons verbinden – waarvan we houden – de beste vorm van een duurzame leefomgeving zijn.
Voor architecten betekent dit dat ze bij het ontwerpen van een nieuw gebouw zich ervan bewust moeten zijn dat hun ontwerp slechts een eerste stap in een lange levensloop is. Het transformeren kan gebeuren door elke architect die de essentie van de architectuur weet te doorgronden. Dat begint bij het observeren van hetgeen er al is en daar de kwaliteit van aanwenden, ook als de kwaliteit niet evident is. Het geloof dat het bestaande altijd kwaliteit kan hebben en herbruikbaar is, zit diep in het DNA van Superuse Studios. OMA laat zien dat het, uitgaande van de architectonische essentie van een bestaand gebouw, mogelijk is om een gedurfde transformatie door te voeren. Aanpassingen aan een bestaand gebouw zijn daarmee niet voorbehouden aan de eerste architect.
Als de huidige aandacht voor circulair ontwerpen en bouwen voor het upcyclen van architectuur al iets heeft opgeleverd, dan is dat het feit dat in toenemende mate in het ontwerp van de materialen en de gebouwen al rekening wordt gehouden met transformatie. In paviljoen Circl zijn bijvoorbeeld alle verwerkte bouwmaterialen en hun eigenschappen digitaal gedocumenteerd, zodat bij mogelijke transformatie informatie voorhanden is over wat gemakkelijk verwijderd kan worden en een nieuwe bestemming kan krijgen.
Als dit in de toekomst bij alle gebouwen wordt gedaan en deze data worden, zoals bij de Oogstkaart, ontsloten, dan kan het upcyclen van architectuur nog efficiënter gebeuren. Het helpt bij het vinden van een optimum tussen de hoeveelheid ingrepen die nodig zijn om de bestaande architectuur aan te passen aan nieuw gebruik en de hoeveelheid materiaal die daarvoor moet worden verwijderd en toegevoegd. Het upcyclen van architectuur combineert daarmee de circulaire beweging tot een opgaande lijn, ten dienste van een steeds beter samenspel tussen materiaal en ruimte.