De Kort Van Schaik.



Wonen op de Indische galerij


artikel gepubliceerd in Forum No. 6 - de Galerij, AetA, september 2021

tekst: Robert-Jan de Kort


In Nederland is het begrip galerij zowat onlosmakelijk verbonden met het woord flat. Mijn vroegste herinnering aan een galerij voert dan ook naar een flatgebouw in Utrecht waar mijn grootouders sinds 1957 woonden, nadat ze gerepatrieerd waren vanuit Indonesië. Ik herinner me van deze galerij, gelegen op de zesde verdieping, dat ik altijd even over de leuning naar beneden keek en mijn hoogtevrees voedde. De galerij bood zicht op een achterterrein met garageboxen. Mijn opa stond ons steevast in de verte, al zwaaiend, op te wachten. Deze galerij was in mijn beleving niet meer dan een noodzakelijke open gang naar hun appartement. Tot verkort heb ik me nooit gerealiseerd dat het verwelkomen van gasten op de galerij in de beleving van mijn grootouders terugvoert naar waar ze vandaan kwamen: Nederlands-Indië. Daar waren galerijen namelijk lange tijd het meest wezenlijke onderdeel van de woningen.


De Indische galerij


Ik kwam deze Indische galerijen op het spoor tijdens het lezen van fictie over het Nederlandse koloniale tijdperk in ‘de Oost’: klassiekers als De stille kracht van Louis Couperus en Heren van de thee van Hella Haasse maar ook recentere titels als Lichter dan ik van Dido Michielsen, elk gesitueerd in het negentiende-eeuwse Nederlands-Indië.




De levens van de personages spelen zich steevast af op galerijen en er zijn zelfs verschillende soorten: de voor-, binnen- en achtergalerij. Dat de voorgalerij, die volledig open is naar de straat, cruciaal is voor het tot stand komen van sociale contacten blijkt bijvoorbeeld als de hoofdpersoon van het boek Lichter dan ik, een jonge Javaanse vrouw, erachter probeert te komen waar een Nederlandse militair, met wie ze kennis wil maken, woont. Dit doet ze door ‘s avonds door de straten te gaan en te hopen dat hij op de voorgalerij verblijft, zodat ze hem vanaf de straat kan zien. Ze slaagt erin hem er aan te spreken, waarna vele ontmoetingen op de voorgalerij volgen.

Ik raakte gefascineerd door de galerijen en de openheid die ze de woningen overduidelijk verschaffen. Aan de hand van de fictie stelde ik me van alles voor bij de galerijen, maar echt scherp werd mijn verbeelding niet. Het lukte me pas echt om een helder beeld te krijgen na het doorbladeren van het boek Wonen in Indië dat Esther Wils in 2000 maakte. In het boek zet Wils aan de hand van verhalen en talloze archieffoto’s het leven in het Indische woonhuis uiteen.

Witgekalkte huizen met hoge pannendaken en aan de voorzijde een serie kolommen die de dakconstructie dragen, voeren er de boventoon. Achter de kolommen bevindt zich een voorruimte die enkele treden hoger ligt dan de voortuin. Deze voorruimte, de voorgalerij, is losjes ingericht met een ronde tafel, schommelstoelen en veel planten.
Wijd openstaande hoge deuren in de 'rug’ van de voorgalerij duiden op het feit dat de galerij het midden houdt tussen een verkeers- en verblijfsruimte.




De deuren leiden naar de binnengalerij en tot slot de achtergalerij die aan de achtertuin grenst. Aan de hand van de foto’s ontvouwt zich een beeld van een heerlijke woonomgeving met een ongekende openheid, overmaat en ontspanning; een droomwereld. Maar het is geen droom. Sterker nog: deze galerijwoningen waren in het Nederlands-Indië van rond 1900 net zo standaard als onze rijtjeshuizen nu.


Thermisch comfort


Hoe kon de galerij zo’n wezenlijk onderdeel worden van een woningtype? Galerijen kwamen al voor in de achttiende eeuw, in de tijd van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). Hoewel de Nederlanders ‘in de Oost’ aanvankelijk bouwden op de manier waarop ze dat van huis uit gewend waren, veranderde de bouwwijze onder invloed van de tropische omstandigheden. De statige en volumineuze Hollandse

landhuizen met meerdere verdiepingen bleken namelijk weinig comfort te bieden in het tropische klimaat van hitte, regen en wind.
De inheemse bebouwing van de Javaanse adel, de ndalem, van de compacte koopmanswoningen tot de uitgestrekte paleizen, vormde een belangrijke inspiratiebron voor de Nederlanders. Deze enkellaagse gebouwen kenmerken zich door een open structuur, hoge puntdaken en een tweedeling in de ruimtelijke opbouw. Zo beschikten de adellijke paleizen over een voorruimte, de pendopo, waar onder meer gasten werden ontvangen, en een achterzijde, de dalem, waar zich de privévertrekken bevonden. Een overgangszone, de pringgitan verbond het publieke en private deel van deze woningen. In compactere woningen waren de ontvangstruimte en overgangsruimte gecombineerd in een enkele ruimte: de voorgalerij.






De Nederlanders moeten tijdens ontvangsten in de pendopo direct hebben ondervonden hoe aangenaam deze overdekte open ruimte was. Het dak bood namelijk beschutting tegen de meedogenloze zon en de regen, terwijl de wind erdoorheen kon waaien ter verkoeling. Een aanzienlijke overmaat in de hoogte deed de warme lucht opstijgen om vervolgens via ventilatieopeningen afgevoerd te worden.

Aangezien de Nederlanders op dat moment vooral uit ingenieurs en militairen bestonden, is het niet verwonderlijk dat de technische pragmatiek van dit principe in de smaak viel. Het leidde in eerste instantie tot modificaties aan bestaande achttiende-eeuwse landhuizen in oud-Hollandse stijl door er in de vorm van een afdak, galerijen of gaanderijen aan toe te voegen.




Later volgden nieuwe huizen die meer en meer leken op de inheemse woningen. Langzaam maar zeker raakten de Nederlanders gewend aan het leven in open verbinding met de omgeving.




Ontmoetingsplek


Het is opmerkelijk dat de opzet van de woning met een open ontvangstruimte aan de voorzijde ook werd overgenomen. Deze verschilde wezenlijk van de zo gebruikelijke formele voorgevel van de Hollandse woningen. Hierdoor kreeg de openheid naast een thermische, ook een sociale rol. De galerijen dienden als aangename ontmoetingsplek, cruciaal in een hiërarchische koloniale samenleving waarin het onderhouden van het netwerk van groot belang was. Tegen het eind van de negentiende eeuw waren de woningen standaard opgebouwd uit een brede voorgalerij aan de straat en een achtergalerij aan de omsloten tuin. Ze werden verbonden door een binnengalerij.




De galerijenstructuur laat de overgang van het publieke naar het private domein stapsgewijs verlopen. Zo was er vanaf de voorgalerij uitwisseling mogelijk met de voorbijgangers op straat en fungeerde deze als formele ontvangstruimte voor bezoek. De binnengalerij kwam in meerdere gedaanten voor: bijvoorbeeld als brede gang die de aan weerszijden gelegen slaap- en werkkamers ontsloot of in de vorm van een bemeubelde lobby-achtige hal. In het laatste geval konden op de binnengalerij feesten en diners georganiseerd worden.

De achtergalerij was de meest private en fungeerde vooral als eetruimte voor het gezin en eventuele dierbare gasten. Deze galerij vormde ook de schakel naar meer praktische ruimten, zoals de verblijven van het personeel, de keuken, de badkamer en de dierenverblijven of stallen van paarden. Deze ruimten waren in smalle bijgebouwen aan de randen van de tuin gesitueerd, waardoor de achtertuin een besloten karakter had.

Qua uiterlijk waren er allerlei variaties. Vooral het toevoegen van sierlijsten en klassieke kolommen werd vaak gedaan om de woning een klassieke, ‘Palladiaanse’, uitstraling te geven. Zo werd de onmiskenbaar inheemse galerijenstructuur in een Europese jas gestoken en ontstond een diffuse mengvorm van twee werelden.


De Dames in Indië


Veel meer dan een bepaalde bouwstijl belichaamden de woningen een levensstijl. Hoezeer de galerijen leidden tot een dagelijks leven dat zo anders was dan in Nederland, blijkt uit het in 1908 verschenen boek Ons huis in Indië, geschreven door mevrouw J.M.J. Catenius-Van Der Meijden. Het betreft een bijna 400 pagina’s tellend handboek vol nauwgezette adviezen over alle facetten van het wonen: van de keuze voor het (nog te bouwen) huis, tot de inrichting en het runnen van de huishouding, alles in zorgvuldige samenhang beschreven.

Wat opvalt is dat het boek is opgedragen aan ‘de Dames in Indië’, waarmee Catenius-Van Der Meijden ondubbelzinnig maakt dat het aan vrouwen is om de woningen vorm te geven, op een stijlvolle manier in te richten en te gebruiken. Het feit wil namelijk dat er in de negentiende eeuw in Nederlands-Indië nog nauwelijks architecten waren. In de woningbouw hadden daarom de vrouwen, de nonja’s, de leiding. Zij waren opdrachtgever, architect en eindgebruiker ineen. Zo ontstond er een synergie tussen de galerijenstructuur, de inrichting en het gebruik van de galerijen.


Inrichting en gebruik


De adviezen van Catenius-Van Der Meijden geven een levendige inkijk in de galerijwoning in bedrijf. Inrichting en type galerij moesten nauwkeurig op elkaar worden afgestemd. Zo diende de voorgalerij, vanwege zijn formelere karakter, niet te overdadig worden bemeubeld, aangevuld met “eenige groote palmen” en “kleine Japansche kakimona’s” (handgeschilderde perkamentrollen voor aan de wand).
De vanaf de straat niet zichtbare achtergalerij mocht uitbundiger ingericht worden, met een eettafel en een gezellig hoekje met gemakkelijke divans en luie stoelen, een speelhoek voor de kinderen en tegen de wand familiefoto’s en schilderijen.

De binnengalerij, ook wel de “doorloopgalerij” genoemd, vormde qua inrichting, door de vele deuren die erop uitkwamen, een uitdaging. Hoezeer een galerij ten opzichte van een kamer anders moest worden ingericht blijkt uit het advies: “Hier een tafeltje, ginds een mooi stoeltje, weer elders een gezellig hoekje, dat moet de idéé zijn bij het meubileeren, omdat de binnengalerij geen huiskamer is.” In het midden hing in de regel een grote kroonluchter. Het leidde tot een zwierige inrichting met setjes zorgvuldig met elkaar gecombineerde kleinere meubels.




Een gemiddelde dag in de galerijwoning begon met het openzetten van de woning door de bamboe rolgordijnen, de krees, tussen de kolommen van de voorgalerij op te halen, en door het openen van alle hoge deuren. Daarna vulden de galerijen zich afwisselend met activiteit. Zo werd er ontbeten op de achtergalerij, waarna de heer des huizes in morgen-toilet (nachtbroek en kraagloos wit jasje, de badjoe- tjina) in de voorgalerij koffiedronk, een sigaar rookte en de post doornam.




Op de achtergalerij gaf mevrouw intussen het personeel instructies voor de dag. Dan volgden de lunch op de achtergalerij, de thee op de voorgalerij en het diner op de achtergalerij. Bezoek werd ontvangen op de voorgalerij of bij slecht weer op de binnengalerij. De avond eindigde met het neerlaten van de krees, terwijl de familie nog wat napraatte in het gezellige hoekje op de achtergalerij.

Wanneer er een feest werd gegeven, werden alle galerijen daarvoor ingezet. Meubels werden verschoven om meer gezellige hoekjes te maken. Tijdens het feest moesten alle deuren en ramen wijd openstaan, zodat de gasten zich vrij konden bewegen, enzovoorts, enzovoorts.


Open wonen


Het boek van Catenius-Van Der Meijden is door de bandbreedte - van gebouw tot gebruik - zeer waardevol. Doordat het huiselijk leven zich al ruim een eeuw en generatieslang afspeelde binnen dezelfde ruimtelijke standaard van de galerijwoning kon de kennis hierover steeds worden doorgegeven en uiteindelijk culmineren in haar handboek.

Ondanks het feit dat de levensstijl in de galerijwoningen mogelijk was door de specifieke omstandigheden van het tijdperk waarin de Nederlanders als koloniale overheersers zich die manier van leven konden veroorloven, is de galerijwoning als type in hoge mate tijdloos doordat het in wezen een ruimtelijk antwoord vormt op klimatologische omstandigheden en de de inherente openheid koppelt aan de sociale werking van ruimte. Daarmee is zijn nog altijd relevant voor iedereen die zich met het vormgeven van ruimtes bezighoudt.

Voor mij persoonlijk, als mens en architect, is de openheid van de galerijwoning en de gelegenheid die zij bood om half binnen half buiten te leven, beschut tegen regen en hitte, zeer belangrijk en inmiddels voor Nederland, door het veranderende klimaat, ook steeds relevanter. De benodigde overmaat in de hoogte was in Nederlands-Indië vanzelfsprekender dan nu, maar het was wel de manier om zonder installaties een aangenaam binnenklimaat tot stand te brengen. Deze low-tech ruimtelijke benadering verdient meer aandacht in een tijd waarin dure warmtepompen ons uit de klimaatproblemen moeten helpen.

Ook het feit dat door deze openheid ieder huis van nature een uitnodigend gebaar naar de buitenwereld maakt en ruimte biedt voor ontmoeting is van grote betekenis. De stapsgewijze transitie van publiek naar privé maakte de galerijen uitermate geschikt om allerhande bezoek, van zakelijke relaties tot goede kennissen op passende wijze te ontvangen, waarmee de galerijwoning haar bewoners tijdens het bestendigen van hun netwerk optimaal accommodeert. Het werken met overgangszones kan een uitkomst zijn in deze tijd van social distancing.


Verdichting


Helaas raakte de galerijwoning ruim een eeuw geleden op zijn retour. Tijdens het verschijnen van Ons huis in Indië was de woningbouw in de kolonie, door een grote toestroom van nieuwe bewoners uit Europa, al ingrijpend aan het veranderen. De nieuwkomers hadden niet de ervaring met leven in de openheid van de galerijwoningen en daarbij werden kavels en woningen door oplopende grondprijzen steeds kleiner. De verdichting van het stedelijk gebied leidde dan ook tot een letterlijke verdichting van de woningen. Zo ontwikkelde de standaard galerijwoning zich tot een meer gesloten variant waarbij de royale voorgalerij werd vervangen door een terras, het platje. Binnen bevonden zich, naar Hollandse snit, een zit- en een eetkamer. Het aanbreken van de Tweede Wereldoorlog en de onafhankelijkheidsstrijd die erop volgde, betekenden dat de ontwikkeling van de Nederlandse tropenwoning definitief eindigde.

Ik kwam er onlangs achter dat ook mijn grootouders ook in zo’n huis woonden. In een van de familiefotoboeken stuitte ik op foto’s van deze woning in Surabaya. De symmetrische voorgevel bevatte twee grote deurpartijen aan het platje. Wat me opviel was dat het huis, net als de galerijwoningen, nog altijd geen voordeur had.




Hiermee was het aspect van de voorzijde als overgangsruimte tussen buiten en binnen bewaard gebleven, maar was er door een beperkt dakverstek van beschutting weinig sprake. De overdekte galerij om gasten te ontvangen bevond zich ook in dit huis aan de achterkant in de veilige omslotenheid van de achtertuin.




Hier eindigde in 1957 het tropenleven voor mijn grootouders, waarna ze de comfortabele Indische galerij verruilden voor een kille Hollandse galerij die ondertussen aan een grote opmars bezig was.



bronnen:

Wils, E. (2000), Wonen in Indië. Den Haag, Nederland: stichting Tong Tong

Catenius-Van Der Meijden, J.M.J. (1908), Ons huis in Indië, handboek bij de keuze, de inrichting, de bewoning en de verzorging van het huis met bijgebouwen en erf, naar de eischen der hygiëne, benevens raadgevingen en wenken op huishoudelijk gebied, Semarang, vml Nederlands-Indië: Uitgeverij Masman & Stroink

Wall, V.I. van de (1932), Indische landhuizen en hun geschiedenis, Batavia, vml Nederlands-Indië: Uitgeverij G. Kolff & Co.

Dullemen, C.J. van (2008), Op zoek naar de tropenstijl, Leven en werk van prof. ir. C.P. Wolff Schoemaker

Indisch architect, Utrecht, Nederland: Universiteit Utrecht
Crabbendam, E (2010), Indische invloed in de woonarchitectuur van Den Haag?, De (oud)-Indiëganger en zijn woonhuis in Den Haag, Leiden, Nederland: Universiteit Leiden

Roesmanto, T (2002), A Study of Traditional House of Northern Central Java - A Case Study of Demak and Jepara, Journal of Asian Architecture and Building Engineering, Abingdon, Verenigd Koninkrijk: Taylor & Francis

Tajudeen, I bin (2017), Colonial-Vernacular Houses of Java, Malaya, and Singapore in the Nineteenth and Early Twentieth Centuries, Architectural Translations in the Rumah Limas, Compound House, and Indische Woonhuis, ABE Journal (online)

beelden:
Bovenaan: Indisch woonhuis met voorgalerij. Uit: Kromobelanda, over het vraagstuk van het Woonen in Kromo’s grote land, H.F. Tillema, 1922
1: Edu en Ru Kerkhoven op de voorgalerij in Gamboeng. H. Udo de Haes, 1889, Copyright Stichting Indisch Thee- en Familiearchief Van der Hucht c.s.
2. Voorgalerij. Uit: Wonen in Indië, E. Wils, 2000
3: Traditionele Javaanse woning. Uit: Op zoek naar de tropenstijl, Leven en werk van prof. ir. C.P. Wolff Schoemaker, C.J. Dullemen, 2008
4: Huis Groeneveld. Uit: Indische landhuizen en hun geschiedenis, V.L. van de Wall, 1932
5: Huis Tjitrap. Uit: Indische landhuizen en hun geschiedenis, V.L. van de Wall, 1932
6: Typische plattegronden van galerijwoningen. Uit: Ons huis in Indië, J.M.J. Catenius-Van Der Meijden, 1908
7. Binnengalerij. 1895-1910, Nationaal Museum van Wereldculturen
8. Achtergalerij. Uit: Wonen in Indië, E. Wils, 2000
9. Woonhuis Surabaya, straatzijde. 1953, eigen collectie
10. Woonhuis Surabaya, tuinzijde. 1953, eigen collectie